14 april 2020

Brief aan Minister Schouten over PBL brief ‘Stikstof in perspectief’

Excellentie,

Op 13 december 2019 publiceerde het PBL een policybrief met de titel ‘Stikstof in perspectief’. Zie https://www.pbl.nl/publicaties/stikstof-in-perspectief

Op 28 januari 2020 heeft het PBL in de Vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een technische briefing gegeven. Zie https://debatgemist.tweedekamer.nl/debatten/pbl-over-de-policy-brief-stikstof-perspectief

De PBL-brief bevat figuur B.1.
In die figuur worden mogelijke natuurmaatregelen genoemd om de bestaande ernstige natuurschade voor de Nederlandse Natura 2000 aan te pakken (realiseren van de wettelijk verplichte ‘gunstige staat van instandhouding’ van de beschermde habitattypen en leefgebieden).

PBL figuur B.1.

Figuur B.1. wekt de suggestie dat het bereiken van een gunstige staat van instandhouding ook kan worden bereikt met KD-waarde-overschrijdingen bij ca. 25 tot 30% van de habitattypen en leefgebieden indien herstelmaatregelen worden getroffen (waaronder het verbeteren van de waterkwaliteit en het creëren van extra leefgebied) alsmede extra leefgebied wordt gecreëerd.

Op 28 januari 2020 heeft het PBL in de Vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een technische briefing gegeven. De heer Vink van het PBL is door Kamerlid Tjeerd de Groot gevraagd of de maatregelen in figuur B.1. cumulatief dan wel facultatief genomen dienen te worden (zijn het ‘en/en- maatregelen’ dan wel ‘of/of-maatregelen’). Zie bovenstaande link voor het debat.

Hierop gaf dhr. Vink als antwoord: “beiden”, afhankelijk van het te stellen doel. Met als toelichting, geparafraseerd: Indien juridisch vergunningruimte wordt beoogd, dan zijn het ‘of/of maatregelen’. Indien een gunstige staat van instandhouding wordt beoogd, dan zijn het ‘en/en maatregelen’.

Hiermee wordt bevestigd dat volgens het PBL het bereiken (dan wel het benaderen) van de KD-waarde geen noodzakelijke voorwaarde is voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding. En daarmee de ecologisch-wetenschappelijke betekenis van de KD-waarden in twijfel trekt, zonder daarbij zelfs geen begin van een wetenschappelijke onderbouwing te geven.

Deskundigenmemo dr. ir. A.B. Van den Burg en dr. R. Bobbink   

Wij verzoeken u kennis te nemen van het bijgevoegde deskundigenmemo van dr. ir. A.B. Van den Burg en dr. R. Bobbink. Hun deskundigheid veronderstel ik bij u bekend. Gevraagd is om een reactie op de stelling van het PBL. Door hen wordt geconcludeerd dat de stelling van het PBL onhoudbaar is. Dit wordt onderbouwd met een 5-tal argumenten.

De laatste vaststelling in de notitie van Van den Burg / Bobbink wil ik u als eerste te noemen:

• Het PBL is niet consistent in hun rapportages over de gunstige staat van instandhouding: in de brief staat ruim 50%. In het Compendium voor de Leefomgeving noemt daarentegen 4% van de habitattypen.

En verder, in volgorde van de notitie:

• Liefst 33 van de 82 habitattypen en leefgebieden zijn extreem stikstofgevoelig. Bij het voortduren van ernstige overschrijding van de KDW zijn natuurherstelmaatregelen dweilen met de kraan open. Een snelle reductie van stikstofdepositie is dus een absolute randvoorwaarde voor het bereiken van een landelijk goede staat van instandhouding.

• Voor droge typen natuur is – logischerwijs – oplossen van de verdroging geen alternatief voor het oplossen van het stikstofprobleem.

• Er wordt geargumenteerd op basis van het percentage habitattypen en niet op basis van het percentage van het natuuroppervlak. Dit klemt nu de droge zandgronden een relatief groot deel van de stikstofgevoelige gebieden beslaan.

• Er vindt weging plaats van oplossingsrichtingen, zonder waarborg dat de effecten van stikstof zullen verdwijnen. Alleen reductie van de stikstofdepositie tot om en nabij de KDW geeft enige zekerheid dat aan alle schadelijke effecten van stikstof tegemoet wordt gekomen.

Verzoek om antwoord op de volgende vragen

Vraag 1

Samengevat: omdat het PBL een ‘percentage habitattypen’ noemt in de Y-as van figuur B.1. worden uitspraken gedaan over veel meer dan 25% van het totale Natura 2000 oppervlak, waarbij geldt dat voor veel van die habitattypen en leefgebieden geen bewezen natuurherstelmaatregelen beschikbaar zijn. Daaruit volgt dat de suggestie van het PBL onhoudbaar is.

Geeft de reactie van dhr. Van den Burg en Bobbink u aanleiding om de betekenis van de brief van het PBL te heroverwegen, en/of (gedeeltelijk) afstand te nemen van de stelling van het PBL zoals genoemd in hun brief van 13 december 2019?

Vraag 2.

Indien u de stelling van het PBL geheel of gedeeltelijk onderschrijft, kunt u dan aangeven hoe de stelling van het PBL zich verhoudt tot de reactie van Van den Burg en Bobbink? 

Vraag 3.

Het opheffen van de overschrijdingen van alle KD-waarden is wellicht op de middellange termijn een zware opgave, gegeven onder meer de KD-waarden voor hoogveengebieden. Maar zelfs indien dat zo is: doet dat afbreuk aan de ecologisch-wetenschappelijke vaststelling dat het realiseren van het opheffen van de overschrijding van de KD-waarden als één van de zelfstandige voorwaarden moet worden beschouwd om een gunstige staat van instandhouding van de Natura 2000 zones te bereiken? En: dat in ieder geval niet gesteld kan worden dat ecologisch-wetenschappelijke betekenis van de KD-waarden kan worden gerelativeerd enkel vanwege het mogelijke feit dat het opheffen van de overschrijdingen op middellange termijn een zware opgave betreft?       

Vraag 4.

Bent u het met ons eens dat de brief van het PBL ernstige en ook ongewenste verwarring schept over de ecologische noodzaak van het realiseren van de KD-waarden als voorwaarde voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding van de krachtens de Habitatrichtlijn beschermde natuurtypen?

Graag uw toelichting op uw antwoorden.

Wij vernemen graag uw reactie.

Brief aan Minister Schouten over PBL brief ‘Stikstof in perspectief’