Opnieuw zijn twee PAS vergunningen geschorst door de Raad van State (link), in vervolg op de uitspraak van de Raad van State van 9 maart 2018 (zie bericht hieronder van 9 maart 2018). Voor de duidelijkheid: deze jurisprudentie-ontwikkeling speelt parallel aan, en ook deels onafhankelijk van de pilot-beroepen en het Europese stikstofarrest, waarover onder meer het bericht hieronder van 17 februari handelt. De pilot-beroepen gaan hoofdzakelijk over de fundamenteel-juridische kanten van het PAS, terwijl deze uitspraak enkel iets zegt over de (in)consequente toepassing van de PAS-regelgeving. Dat neemt niet weg dat deze uitspraak grote gevolgen kan hebben.
Ter herinnering: op 9 maart 2018 heeft de Raad van State gezegd dat vergunningen die nog niet zijn gerealiseerd en waarbij een beroep is gedaan op de zogenaamde ‘ontwikkelingsruimte’ die voor meer dan 60% is uitgegeven, geschorst moeten worden. Deze uitspraak van 14 maart ligt in het verlengde daarvan, maar gaat enkel over de vraag of de uitspraak van 9 maart 2018 ook betrekking heeft op depositietoenames lager dan 0,05 mol. De vergunningverleners (in deze uitspraak betreft dat het provinciebestuur van Gelderland) bleven koppig volhouden dat deposities onder de 0,05 mol kunnen worden vergund zonder dat een beroep wordt gedaan op de ‘ontwikkelingsruimte’. Het argument daarvoor van de provinciebesturen: een toename van minder dan 0,05 mol is verwaarloosbaar. Het tegenargument van MOB: al die kleine beetjes maken tezamen een grote bijdrage. Feit is: alleen in geval van vergunningplichtige deposities boven de 0,05 mol hebben de provinciebesturen ontwikkelingsruimte gereserveerd. Die manier van werken is nu door de Raad van State afgekeurd. Ook voor depositietoenames onder de 0,05 mol hadden reserveringen moeten zijn gemaakt. Dit betekent dat de ‘reserveringspot’ nog leger blijkt dan eerder werd aangenomen.
De gevolgen van die uitspraak zouden wel eens groot kunnen zijn. Tot nu toe zijn sinds 1 juli 2015 duizenden vergunningen afgegeven voor depositietoenames waarbij ontwikkelingsruimte is toegekend, maar niet ook voor de depositietoenames onder de 0,05 mol. Om dit nog iets duidelijker te maken: de invloed van een bedrijfsdeposities wordt natuurlijk kleiner naarmate het Natura 2000 gebied verder weg ligt. Voor elke hectare wordt vastgesteld wat de depositiebijdrage van het vergunningaanvragende bedrijf is. En enkel alle deposities boven de 0,05 mol zijn kennelijk verrekend in de ontwikkelingsruimte-adminstratie. Nu dit voorlopig – het gaat hier om een voorlopige voorzieninguitspraak – als onjuist is beoordeeld door de Raad van State, zal de ontwikkelingsruimte door de provincies opnieuw berekend moeten worden. De nog uitgeefbare ontwikkelingsruimte zal dan – onvermijdelijk – kleiner blijken te zijn dan waar tot nu toe van werd uitgegaan, en mogelijk fors kleiner. Vergunningverlening voor uitbreidingen lijkt hiermee tenminste voorlopig helemaal stil te moeten worden gelegd. Eerst zal moeten worden berekend wat deze uitspraak voor gevolgen heeft voor de nog uitgeefbare ontwikkelingsruimte.
Verder valt nog op dat de uitspraak zonder zitting is afgedaan. Dat wordt doorgaans enkel gedaan als over de zaak geen serieuze twijfel bestaat. En, met deze uitspraak zal MOB de voorzieningenrechter van Overijssel de oren gaan wassen. De Overijsselse voorzieningenrechter had op 30 november 2018 het verzoek van MOB afgewezen om 4 vergunningen te schorsen die identiek zijn aan de twee vergunningbesluiten waarover de Raad van State vandaag uitspraak heeft gedaan. MOB stelt dat met die Overijsselse uitspraak van 30 november 2018 sprake is van een rechterlijke dwaling. Alle respect: een rechter kan ook fouten maken. Maar wel graag spoedig en sportief herstel.