In de 1 mol grensdiscussie zijn slechts drie punten belangrijk, de rest is ruis. Ten eerste: de keuze voor 1 mol als grenswaarde is willekeurig. Ten tweede: het juridische kader wordt niet begrepen. Drie: goed bestuur betekent zekerheid bieden.
– Willekeur 1 mol-grens
De Tweede Kamer is geen wetenschappelijk instituut, maar wordt nu wel meegetrokken in een Kafkaiaans wetenschappelijk debat. Kafkaiaans omdat nu heel goed moet worden opgelet waar de discussie precies over gaat. NIET staat ter discussie dat in de depositieberekeningen op basis van Aerius onzekerheden optreden. Dit is geen nieuwe informatie, en ook niet de kern van de discussie. De kern van de discussie is enkel of voldoende wetenschappelijke argumenten beschikbaar zijn om – gegeven de onzekerheden – de grens dan bij 1 mol te leggen. Op die vraag geven de wetenschappers redelijk unaniem een negatief antwoord. Een keuze voor 0,1 mol, 1 mol of 32 mol is even willekeurig omdat bij al deze waarden een soortgelijke onzekerheid optreedt. Daarom is de keuze voor specifiek 1 mol niet wetenschappelijk te onderbouwen. Indien die keuze zou worden gemaakt dan is het een beleidskeuze en geen wetenschappelijk onderbouwde keuze. Daarmee is de route ‘rekenkundige ondergrens’ afgesloten, en rest enkel nog de mogelijkheid van een drempelwaarde.
Een logische vervolgvraag zou zijn: waarom dan nog met Aerius rekenen? Het antwoord is simpel: dan kan er helemaal niks meer omdat dan helemaal geen depositieberekeningen meer kunnen worden gemaakt. En dan ben je nog verder van huis. Overigens heeft de commissie Hordijk vastgesteld dat het rekenmodel op actuele wetenschappelijke kennis is gebaseerd. De nu gevoerde discussie gaat enkel over een specifiek element van het rekenmodel: de toerekenbaarheid van de emissies van een individuele emisisebron aan de totale deposities, en of daar op wetenschappelijke gronden een grenswaarde is aan te wijzen.
– Juridisch kader: ‘gevolgen uitsluiten’ is iets andders dan ‘gevolgen aantonen’
Het tweede punt is de keerzijde van het eerste punt. In de politieke discussie treden veel sprekers op zonder de noodzakelijke kennis van de juridische kaders. De opdracht is niet om te bewijzen dat een concrete depositiewaarde ecologische schade geeft. De opdracht is om uit te sluiten dat stikstofemissies ecologische schade kunnen geven. Dit zijn wezenlijk verschillende vragen. Elke toename betekent een toename van de schadelast. Dat de precieze schadelast niet in een exacte rekenheid kan worden uitgedrukt wijzigt niets aan het gegeven dat de schadelast toeneemt. Bovendien moet rekening worden gehouden met de cumulatiefactor. Gegeven het feit dat een keuze voor 1 mol een beleidskeuze is, dient in die keuze rekening te worden gehouden met het cumulatieve effect van die keuze. De optelsom van alle emissiebronnen onder de 1 mol omvat naar schatting van deskundigen – waaronder die van het RIVM – een percentage van 70 tot 90 % van de totale deposties. De impactsanalyse (pag. 20), zie link, bijlage bij het IPO / TNO onderzoek naar de rekenkundige ondergrens van september 2024, laat zien dat 92 % van de vergunningaanvragen een depositietoename geven van minder dan 1 mol.

Van de depositie-optelsom van 92% van alle vergunningaanvragen zal niemand serieus kunnen zeggen dat dit verwaarloosbaar (onder de derectiegrens) is.
– Openbaar bestuur is geen casino
Drie: goed of zorgvuldig bestuur betekent aan Nederland zekerheid bieden in de te maken beleidskeuzes. Wat een ironie: omdat volgens de minister stikstofberekeningen onzekere uitkomsten opleveren worden die activiteiten vergunningvrij gemaakt, met als uitkomst dat die stikstofprojecten in onzekerheid verkeren over de houdbaarheid van die stelling. Beleid hoort niet te worden gebaseerd op trial and error, openbaar bestuur is geen casino. En als klap op de vuurpijl ook nog bekendmaking van het conceptbesluit via de partijpolitieke BBB-website.

Wiersma lijkt hiermee te zeggen dat de BBB gelijk gesteld kan worden met het publieke belang. Voor wie niet begrijpt waarom dit bizar is: de BBB-website is geen verlengstuk van het openbaar bestuur. De ambtenaren van Wiersma lijken steeds meer op kleuterleid(st)ers, die proberen haar fatsoenlijk te leren eten waar zij steeds de lepel uit de handen slaat en het eten tegen de muren gooit. Het contact met de realiteit verloren, voor zover ze dat ooit al heeft gehad.
NB:
Ondertussen heeft niemand aandacht voor het gegeven dat stankhinder uit veehouderij wordt vergund met een onzekerheidsfactor twee (!) in het voordeel van de vergunningaanvrager. Zie NTA 9065 en het luchtwasserdebacle uit 2018 met het rapport van de commissie Biesheuvel – Geur Bekennen – waar politiek vrijwel niets mee wordt gedaan. In veel meer milieukundige beoordelingen speelt de factor onzekerheid over de rekenuitkomst. Inconsequent, politiek opportunisme.